De insecten werden gekweekt, nu moeten ze geoogst en verwerkt worden. Bij het oogsten zijn er heel veel verschillende fracties die van elkaar moeten gescheiden worden. Dit geeft de mogelijkheid voor de leerlingen om op eigen houtje te experimenteren. Eens geoogst moeten de insecten verwerkt worden. De leerlingen denken na over wat de mogelijkheden zijn en gaan dan zelf aan de slag. Eens het product verwerkt, zijn er heel veel factoren waar ze rekening mee moeten houden (hoe bewaren, hoelang, wat kan er fout lopen,…).
Motivatie
Deze activiteit behandelt de volgende essentiële stappen in het tot stand komen van een voedingsmiddel. Na het kweken dienen de insecten op een efficiënte manier geoogst te worden tot een kwaliteitsvol en zuiver product. Vervolgens wordt er stil gestaan bij het tot stand komen van een praktisch voedingsmiddel dat gebruiksvriendelijk en voldoende lang kan worden bewaard.
Dus:
- Laat de leerlingen technische systemen ontwerpen voor het scheiden van de wormen, het substraat, … (echt STEM)
- Verwerking tot pasta (koken, blender, invriezen)
Eindtermen (Lager)
Wetenschappen en Techniek
1.1. De leerlingen kunnen gericht waarnemen met alle zintuigen en kunnen waarnemingen op een systematische wijze noteren:
1.2. De leerlingen kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
1.3 De leerlingen kunnen in een beperkte verzameling van organismen en gangbare materialen gelijkenissen en verschillen ontdekken en op basis van minstens één criterium een eigen ordening aanbrengen en verantwoorden;
1.5. De leerlingen kunnen bij organismen kenmerken aangeven die illustreren dat ze aangepast zijn aan hun omgeving;
1.14. De leerlingen kunnen van courante materialen uit hun omgeving enkele eigenschappen aantonen;
1.22. De leerlingen kunnen bij de verzorging van dieren en planten uit hun omgeving zelfstandig basishandelingen uitvoeren;
1.23. De leerlingen tonen zich in hun gedrag bereid om in de eigen klas en school zorgvuldig om te gaan met afval, energie, papier, voedsel en water;
Leergebiedoverschrijdende eindtermen (Lager)
LL
3: De leerlingen kunnen op systematische wijze samenhangende informatie (ook andere dan teksten) verwerven en gebruiken.
4: De leerlingen kunnen eenvoudige problemen op systematische en inzichtelijke wijze oplossen.
SV
1.2 De leerlingen kunnen in omgang met anderen respect en waardering opbrengen.
1.3 De leerlingen kunnen zorg opbrengen voor iets of iemand anders.
1.4 De leerlingen kunnen hulp vragen en zich laten helpen.
1.5 De leerlingen kunnen bij groepstaken leiding geven en onder leiding van een medeleerling meewerken.
1.6 De leerlingen kunnen kritisch zijn en een eigen mening formuleren.
1.7 De leerlingen kunnen zich weerbaar opstellen naar leeftijdsgenoten en volwassenen toe door signalen te geven die voor anderen begrijpelijk en aanvaardbaar zijn.
1.8 De leerlingen kunnen zich discreet opstellen.
1.9 De leerlingen kunnen ongelijk of onmacht toegeven, kritiek beluisteren en eruit leren.
2. De leerlingen kunnen in functionele situaties een aantal verbale en niet-verbale gespreksconventies naleven.
3. De leerlingen kunnen samenwerken met anderen, zonder onderscheid van sociale achtergrond, geslacht of etnische origine.
Eindtermen (Middelbaar)
6.38: De leerlingen voeren een iteratief technisch proces uit in de verschillende ervaringsgebieden om een eenvoudig technisch systeem te realiseren vanuit behoefte(n) en criteria.
6.39: De leerlingen bepalen de vereisten waaraan een technisch systeem moet voldoen om een technisch probleem op te lossen.
6.40: De leerlingen ontwerpen een technisch systeem in functie van de bepaalde vereisten.
6.41: De leerlingen realiseren het technisch systeem op basis van een ontwerp.
6.42: De leerlingen testen of een technisch systeem voldoet aan de behoeften en criteria.
6.44: De leerlingen gebruiken in wiskundige, natuurwetenschappelijke,
technologische en STEM-contexten gepaste grootheden en eenheden in een correcte weergave.
6.47: De leerlingen passen stapsgewijs de wetenschappelijke methode toe om een probleem te onderzoeken.
6.48: De leerlingen doorlopen een probleemoplossend proces waarbij kennis en vaardigheden uit meerdere STEM-disciplines geïntegreerd worden aangewend.
6.50: De leerlingen beargumenteren keuzes die ze maken om een wiskundig, natuurwetenschappelijk, technologisch of STEM-probleem op te lossen.
Eindtermen basisgeletterdheid
BG6.3 De leerling gebruikt maatgetallen en eenheden van grootheden in functionele contexten.
BG 6.6 De leerling gebruikt wiskundige verhoudingen in functionele contexten.
Wat kunnen we doen met onze gekweekte insecten?
De leerlingen zullen na een tijdje kweken heel wat verschillende zaken kunnen waarnemen. Naast poppen en kevers, zullen er ook vervellingshuidjes en steeds meer insectenmest opduiken. De leerlingen vragen zich af of ze alle larven kunnen laten verpoppen of niet (zie activiteit 4)? Waarom niet? (poppen zijn taai en wegen minder dan de larven, het duurt ook een tijdje vooraleer alle larven verpopt zijn). En wat doen we met al het andere materiaal dat in onze kweekbakken zit? De leerlingen geven eerst zelf suggesties en dan worden een aantal voorwerpen ter beschikking gesteld (sommige overbodig).
Sommige scheidingstechnieken zijn gebaseerd op zaken die ze tijdens het kweken al kunnen waarnemen. Zo konden ze tijdens het voederen van natte voeding reeds observeren dat de meelwormen hier massaal op afkomen. Meelwormen zijn lichtschuw en zullen dieper in het substraat kruipen. Als ze echter op een zeef gebracht worden kan dit er voor zorgen dat ze sneller door de mazen kruipen. Dit kan interessant zijn indien er nog veel grote voedingspartikels, poppen en kevers aanwezig zijn die moeilijk te scheiden zijn. Het beste is scheiding op basis van maasgrootte. Zo zijn de meeste poppen minstens 4 mm breed terwijl de larven dunner zijn dan 3 mm. De kevers zijn iets behendiger dan de larven en voelen zich aangetrokken tot golvende oppervlakken (zoals eierkartons).
Als de meelwormen goed gegeten hebben dan zouden er op het moment van oogsten vooral mest en vervellingshuiden aanwezig zijn. De vervellingshuiden zijn heel licht en kunnen gemakkelijk weggeblazen worden. De mest is zwaarder maar heel fijn (zoals zand). Dit is dan ook heel gemakkelijk af te zeven met een fijne zeef.
Wat kunnen we doen met onze geoogste insecten?
Eens geoogst zullen de leerlingen zich afvragen wat er nu dient te gebeuren. Hierbij wensen we niet al te lang stil te staan bij het gegeven dat de meelwormen gedood moeten worden. Misschien is het moeilijk om hier zinnige input van de leerlingen te krijgen. Misschien kunnen de afgewerkte producten getoond worden en kunnen ze brainstormen over hoe daartoe te komen. In de praktijk worden de meelwormen geblancheerd (zoals boontjes). Nadien kunnen ze ofwel gedroogd worden (in een oven bij 60 of 90 °C) en daarna vermalen tot een meel of rechtstreeks de blender in om tot een pasta te komen. Een voordeel van het drogen is dat het product meer dan een jaar bij kamertemperatuur kan worden bewaard. Bij 60 °C duurt het veel langer dan bij 90 °C maar hoe hoger de temperatuur, hoe slechter de kwaliteit (de leerlingen kunnen een kleurverschil waarnemen). Het voordeel van pasta is dat er niet moet worden gedroogd (energie en tijd besparend). Het product is echter beperkt houdbaar (1 dag bij kamertemp, 3 dagen in de koelkast maar wel meer dan een jaar in de diepvries). De leerlingen kunnen zich hier verder in verdiepen. Waarom bederft een product (microben, schimmels,…)? Hoe kan je waarnemen of een product nog vers genoeg is of niet (kleur, geur, smaak maar hiermee opletten…)? Wat kunnen we doen om een product langer te bewaren (goed afsluiten, in de kelder, koelkast of uiteindelijk diepvries plaatsen,…)
Materiaal
Per klas:
Oogsten
- Zeven met verschillende mazen
- Haardroger
- Eierkartons
- Keukenpapier
- Zaklamp
- Kommetjes met water
- Wortels
Verwerking
- Kookpot
- Kookvuurtje
- Blender
- Koelkast
- Diepvriezer
- Oven
Per leerling:
Groeperingsvormen
Groepen van 4